We maken een onderscheid tussen proactieve en reactieve gesprekken.
In een proactief gesprek ga je zelf het gesprek aan, voordat er een vraag wordt gesteld.
Dat bespreken we op deze pagina.
In een reactief gesprek reageer je op een vraag die je gesteld wordt.
Dat bespreken we op de pagina over het omgaan met vragen van kleuters.
Proactief praten met kinderen (over de dood)
Een “goed” gesprek met kinderen over de dood (maar ook over andere ernstige onderwerpen) is aangepast aan hun leeftijd, ontwikkelingsniveau en leefwereld. Het is eerlijk, open, duidelijk, volledig maar beknopt, veilig, herhalend en laat ruimte voor humor en beeldspraak.
Zo moeilijk kan dat toch niet zijn? In de praktijk merken we echter dat dit toch niet vanzelf gaat. Dit komt omdat volwassenen en kinderen vanuit een heel ander perspectief denken, praten en handelen. Willen we als volwassenen écht met kinderen praten, dan hebben we heel wat verschillen te overbruggen.
Volwassenen
- kunnen moeilijk om met het feit dat we niet alle vragen (met zekerheid) kunnen beantwoorden en hebben de neiging daardoor bepaalde vragen uit de weg te gaan.
- hanteren vaak figuurlijke taal en metaforen die kinderen niet of verkeerd begrijpen.
- hebben de neiging onze eigen gevoelens weg te steken wanneer we een moeilijk gesprek aangaan met kinderen.
- redeneren vanuit een ander leefwereld dan kinderen.
- hebben een andere definitie van een eerlijk en volledig gesprek, wat absolute voorwaarden zijn voor een gesprek met kinderen over de dood.
- hebben (meestal) meer taal om de complexe gevoelens (verdriet, angst, dankbaarheid, liefde, gemis, onbehagen, boosheid, …) die rondom de dood hangen te (her-)kennen, benoemen en begrijpen.
- hebben een ander gevoel voor humor dan kinderen. Specifiek als het over de dood gaat, zijn we geneigd tot “zwarte” humor (cynisme).
Kinderen
- stellen meestal eindeloos veel vragen, maar vinden het (meestal) niet zo erg als er geen pasklaar antwoord is op een vraag.
- hebben een andere leefwereld dan volwassenen, bepaald door hun leeftijd en ontwikkelingsniveau.
- voelen de complexe emoties van zichzelf en hun omgeving aan, maar kunnen ze nog niet (her-)kennen, benoemen en begrijpen.
- hebben een minder gevorderde taalontwikkeling dan volwassenen. Ze vertellen ons ook heel veel langs andere kanalen, zoals bijvoorbeeld hun spel of hun tekeningen. Observatie hiervan leert ons heel veel over hun leefwereld. Ze interpreteren taal heel letterlijk en hebben dus moeite met figuurlijk taalgebruik.
- hebben een levendige fantasie die automatisch invult wat ze niet weten of niet begrijpen. Dit kan leiden tot foute en angstaanjagende gedachten, bijvoorbeeld:
- Cremeren doet pijn.
- “Opa is weg” (en kan dus nog terugkomen).
- “Dood zijn is als slapen” (en als ik ga slapen kan het dus zijn dat ik ook doodga).
- “Opa’s hart is gestopt met kloppen” (en het mijne kan dat dus ook doen).
- “We hebben oma verloren” (en kunnen haar dus terugvinden).
- Het is mijn schuld dat mama of papa dood is.
- hebben nood aan veiligheid om een gesprek aan te gaan. Ze willen niet altijd praten en dat is (meestal) ok. We moeten dit als volwassenen respecteren. Ze willen ook zelf kunnen kiezen met wie ze praten en ook dat moeten we respecteren.
- kunnen niet zoveel informatie verwerken in één keer en hebben tegelijk nood aan herhaling om alle informatie te kunnen opnemen. Je geeft beter vijf keer dezelfde beknopte info dan één keer een lange uitleg.
- gebruiken humor als uitlaatklep en kunnen daarom op voor ons volwassenen onbegrijpelijke momenten grapjes maken of beginnen lachen. Veroordeel dit niet, maar grijp het aan om zware onderwerpen of situaties lichter te maken. Lachen met kinderen werkt heel verbindend.

Wat met beeldspraak?
Kinderen groeien op in een leefomgeving waar talloze overtuigingen over de dood via uiteenlopende beelden worden geuit. Sommige beeldspraak hangt samen met een specifieke levensbeschouwing, andere is eerder universeel. Elke beeldspraak is waardevol en kan troosten en helpen om complexe gevoelens uit te drukken.
Bijvoorbeeld:
- Broer of zus is een sterretje of een engeltje geworden
- Opa zit nu in de hemel op een wolk
- Oma leeft verder in ons hart en in ons hoofd
Beeldspraak heeft echter een grote valkuil en dat is dat we als volwassenen bepaalde beelden gaan opleggen, die voor de kinderen dan als “de waarheid” gaan gelden. Om dit te vermijden kunnen we proberen kinderen zoveel mogelijk te stimuleren om hun eigen beelden te ontwikkelen.
Wat bij een overlijden?
In realiteit wordt de dood vaak pas ter sprake gebracht bij een overlijden. Wie op dat moment het gesprek over de dood moet aangaan met kinderen, vertrekt natuurlijk vanuit een heel andere situatie dan het hierboven geschetste gesprek. Veel elementen komen echter ook hier terug:
Het gesprek over een concreet overlijden moet ook aangepast, duidelijk, beknopt, eerlijk, open, herhalend en veilig zijn. Omdat de situatie dan echter emotioneel sterk beladen is, zijn deze kenmerken echter nog belangrijker:
Open
In een gesprek over een concreet overlijden heeft je eigen verdriet een belangrijke plaats. Zo leer je kinderen dat gevoelens van verdriet en onmacht normaal zijn omdat je van de persoon houdt. Liefde en verdriet horen samen. Maar ook andere gevoelens zijn toegelaten. Let er wel op dat je eigen emoties en onzekerheden het gesprek niet domineren en je kind niet emotioneel belasten.
Eerlijk
Bij eerlijkheid hoort dat je eerlijk bent over je eigen denken en voelen en dat je toegeeft dat je iets (nog) niet weet. Eerlijkheid betekent ook dat je geen verbloemende taal gebruikt, de dood eerlijk benoemt en voorzichtig bent met beeldspraak.
Veilig
Veilig wil zeggen dat je de grenzen van kinderen respecteert. Praat niet langer dan ze aankunnen, geef ruimte voor hun emoties en aanvaard dat ze misschien niet (op dat moment) met jou over de dood willen praten.
Humor
Ook in een gesprek over een concreet overlijden is humor waardevol. Samen grappige herinneringen ophalen aan de overledene, creëert verbinding en lucht op.

- De meest gestelde vragen over kinderen en de dood (Riet Fiddelaers-Jaspers), In de Wolken, 2008, 34 p. – ISBN 978 90 804 7731 5
- Dood zijn, is dat voor altijd? En alle andere vragen van kinderen over de dood (Lies Scaut), Van Halewyck, 2020, 143 p. – ISBN 978 94 638 3016 4
- Ik weet niet wat ik zeggen moet. Hoe praat je over dood, verlies en rouw? (Mariska Overman & Rob Bruntik), Ten Have, 2020, 144 p. – ISBN 978 90 259 0899 7
- Kinderen helpen bij verlies. Een boek voor iedereen die van kinderen houdt (Manu Keirse), Lannoo, 2020, 251 p. – ISBN 978 94 014 6541 0

- Misschien is doodgaan wel hetzelfde als een vlinder worden (Pimm van Hest (t.) en Lisa Brandenburg (ill.)), Clavis, 2018, 28 p. – ISBN 978 90 448 3243 3
- Woezel en Pip – Dag lief muisje (Guusje Nederhorst, Louise Geesink (ill.) en Wil Raymakers (ill.), Dromenjager Publishing, 2019, 24 p. – ISBN 978 90 797 3873 1
